Steile trappen
Buitenlandse waarnemers kunnen een land een interessante spiegel voorhouden. Nederlanders – zo merken niet-Nederlanders op – hebben nogal eens de neiging een mooi plan de grond in te boren. Een mooi plan stuit bijvoorbeeld al gauw op het bezwaar van huizenhoge kosten. Terwijl buitenlanders het liever omdraaien. Voor een goed idee is altijd geld te vinden. Als er geen geld te vinden is, is het misschien niet zo’n goed idee.
De Engelse journalist/schrijver David Winner kwam jaren geleden in zijn geboorteland tot de ontdekking dat zijn pas verworven perskaart toegang gaf tot aangename privileges. De wekelijkse wedstrijden van zijn favoriete voetbalploeg Arsenal bleken ineens gratis. Maar er zaten ook keerzijden aan die perskaart: juichen was er niet meer bij. Of liever gezegd: hij had het gevoel voor joker te staan als hij als enige in zijn vak de armen in de lucht hief na een doelpunt. Dat deed een vertegenwoordiger van de pers niet.
Winner merkte dat hij afstandelijker naar het voetbal begon te kijken. Dat hij zich de blik van de buitenstaander eigen begon te maken. Op een gegeven moment bracht hij zoveel afstand op dat hem parallellen begonnen op te vallen tussen voetbal, kunst en landschap – zaken die normaal gesproken niets met voetbal van doen hebben. In zijn enthousiasme voor het Nederlandse voetbal zag hij op een gegeven moment een link tussen Johan Cruijff en een 17e-eeuwse kerkschilder als Saenredam. Hij maakte zich de Nederlandse taal eigen en kwam vier jaar in Amsterdam wonen.
In Nederland verbaasde Winner zich erover dat Amsterdamse huizen van vijf verdiepingen loodrecht omhoog lijken te gaan; met op elke tree nauwelijks genoeg ruimte om een teen neer te zetten. Hij spreekt over ‘het trauma van de Nederlandse ruimte’, zoals hij zich verbaasde over de ‘vreemd smalle trams, treinen en vliegtuigen die nauwelijks genoeg beenruimte verschaffen aan de mensen, die statistisch gezien nota bene de langste ter wereld zijn’.
De Britse antropoloog Mark Turin (die afwisselend in Amsterdam en in de Nepalese Himalya woont) komt in Winners boek Briljant Oranje met een prachtige verklaring. Volgens deze Turin zorgt ‘de pure overvloed aan horizontale vlakte in het alledaagse plattelandsleven ervoor dat Hollanders naar iets verticalers verlangen’. Je moet er maar opkomen. Als contrast wijst Turin - die afwisselend in Enegland en Nepal woont - er verder op dat de mensen in de Himalaya op hun beurt weer compensatie zoeken voor de ‘bedrukkende verticaliteit’ om hen heen, door huizen te bouwen die zo laag en plat zijn als maar mogelijk is.
Winners boeken staan vol van dergelijke verbanden en associaties. Mijn eigen fantasie slaat op hol van zoveel verbeeldingskracht. Het gemak waarmee Winner het Nederlandse voetbal in verband brengt met het ruimtegevoel van schilders als Saenredam en Vermeer, en de manier waarop hij steeds weer de ruimtelijkheid benadrukt van het voetbalspel en de relatie van spelers tot het geheel, doet mij denken aan de wijze waarop biologische boeren naar een plaaginsect kijken.
Een moderne fruitteler wil het insect weg hebben en pakt de gifspuit. Weg is het insect. Als het goed is. De biologische boer kijkt behalve naar het insect ook naar de bodem. Hij realiseert zich dat hij het plaaginsect pas definitief wegkrijgt als hij oog krijgt voor de relatie tussen plant en insect. Een buitenlandse waarnemer zou kunnen opmerken dat dit ruime, biologische blikveld aan Saenredam doet denken en tegelijkertijd zeer Nederlands is. Er is dus nog hoop. Hoop voor het Nederlandse voetbal en hoop voor de Nederlandse landbouw.